Pagina's

Aan de ketting

Ik vond het een vreemde gewoonte, maar ik had er nooit iets van gezegd. Ik had enkel zwijgend toegekeken hoe ze een voor een de haren uit haar hoofd trok. Het was altijd hetzelfde. Met haar vingers ging ze door haar haren, schudde haar hand in de lucht alsof ze er iets af wilde schudden en ging dan weer met haar vingers door haar haren. Ze leek de juiste haar uit te zoeken, want na een aantal keer haar hand afschudden en door haar haren strijken, hield ze haar vingers stil. Ze pakte dan zorgvuldig een haar vast en wond deze om haar vinger. Voorzichtig trok ze deze uit haar hoofd. Op haar gezicht was dan altijd een emotie af te lezen, die ik alleen kan beschrijven als opluchting. Een uur later begon ze opnieuw. Ook nu was ze weer met haar vingers door haar haren aan het strijken, op zoek naar die ene haar die ze uit haar hoofd trekken zou. Bijna alles was precies zoals ik het al vele malen had gezien. Bijna alles, maar niet helemaal. Dit keer snikte ze zachtjes.
“Wat is er mis?” vroeg ik. Ze sloeg haar ogen geschrokken op, alsof ze nooit eerder had gemerkt dat ik er was. Ik dacht eerst dat ze zou gaan huilen, of mij antwoord zou geven, maar dit deed ze niet. In plaats hiervan stond ze op en probeerde van mij weg te lopen. We wisten allebei dat ze niet ver zou komen. Een zware, ijzeren ketting om haar enkel zat vast aan de ijzeren spijlen in het bewapende beton. Haar ketting was iets langer dan dat van mij, maar het was zeker niet langer dan een halve meter.

Ze zat weg gekropen in de schaduw, zo ver bij mij vandaan als ze kon. Ze staarde me aan zonder te bewegen en bleef zo dagen in een hoekje naar me zitten kijken. Misschien zelfs weken, dat durfde ik inmiddels niet meer te zeggen. Ik was veel afgevallen, net als zij. Omdat ze in het donker weggekropen zat, kon ik haar bijna niet zien, maar haar voeten staken uit de schaduw. Deze waren vel over been, letterlijk. Mijn eigen lichaam voelde ook aan als een zak met botten. Ik had zo lang niks gegeten dat ik me niet eens kon herinneren wat mijn laatste maaltijd was. Ja, ratten en kakkerlakken, maar dat konden we toch geen maaltijd noemen. En zelfs ratten en kakkerlakken had ik al dagen niet gehad.
“Denk je dat er iemand voor ons komt?” probeerde ik nog eens. Op dat moment begon ze te schreeuwen en rende op handen en voeten op me af. Met haar tanden hapte ze naar mij, terwijl ze gromde en schreeuwde. Ik kon nu haar ogen goed zien. Ze waren geel en haar pupillen waren niet rond, maar een verticale lijn, zoals de ogen van een kat bij daglicht. Uit haar bovenlip groeiden een paar lange haren. Drie staken naar links en drie naar rechts. Ik krabbelde zo snel als ik kon naar achteren. Terwijl ik van haar weg probeerde te komen, probeerde zij mijn arm te pakken. Haar vingernagels sneden door mijn vlees als een warm mes door zachte boter. Ik kon haar nagels mijn bot voelen schampen. Zacht huilend bad ik voor de eerste keer in mijn leven tot god. Ze bleef proberen op me af te rennen zodat haar ketting steeds strak trok. Nu was ik degene die zo ver mogelijk weg probeerde te kruipen. Toen hoorde ik met een hoop lawaai haar ketting breken. Op dit moment wist ik zeker dat ze me aan stukken zou scheuren en me met huid en haar op zou vreten. Op handen en voeten kwam ze op me af gelopen en ik wilde het uitschreeuwen, maar was verlamd van angst. Ze kroop op mijn schoot en in plaats van me aan te vallen of op te vreten, begon ze mijn wonden op me arm te likken. Ze keek me aan alsof ze wilde zeggen dat ze het zo niet had bedoeld. Ik wist niet waar ik het zoeken moest. Ik was bang voor haar, maar ik begon te geloven dat ze mij geen pijn wilde doen. Ze scheurde een stuk van haar shirt en bond dit om mijn arm. Het shirt was zo vuil, dat ik het voelde branden in mijn vlees. Ik durfde niet te schreeuwen, al ging ik door de grond van de pijn.
“Wat ben je?” vroeg ik, of kermde ik eigenlijk. Ze keek me aan en glimlachte naar me zonder te antwoorden. Ondanks de pijn in mijn arm, was mijn angst voor haar weggezakt. Ze had haar armen om mijn nek geslagen en kuste mij op mijn mond. Ik sloeg mijn goede arm om haar middel, maar was er niet zeker van of dit verstandig was. Wel was het zeker dat dit het eerste lichamelijk contact was dat we in een lange tijd hadden gehad. Ze maakte een zacht, spinnend geluid en rustte haar hoofd op mijn borst. Zo viel ze in slaap. Ik streek met mijn hand door haar haar. Ik zou wachten tot ze wakker werd en haar proberen uit te leggen dat ze hulp kon zoeken nu haar ketting gebroken was. Ik wachtte de hele nacht en de volgende dag, maar ze werd nooit meer wakker.

Zachtjes huil ik nu terwijl ik haar lichaam tegen mijn borst druk. Ik weet niet hoe ze heette. Ik weet zelfs niet wat zij precies was. De hoop dat iemand mij hier weg komt halen heb ik inmiddels opgegeven. Ik zal mijn familie nooit meer zien en ik zal mijn dochter niet op zien groeien. Hoe lang ik mijn ogen nog open kan houden, weet ik niet. Als ik straks mijn ogen sluit en slaap, zal ook ik nooit meer wakker worden. Ik vraag me af, of ik nog een laatste keer zal dromen.